hanengevecht
  • ha·nen·ge·vecht
enkelvoud meervoud
naamwoord hanengevecht hanengevechten
verkleinwoord hanengevechtje hanengevechtjes

het hanengevechto

  1. (spel) (illegaal) door mensen georganiseerd gevecht tussen kamphanen waarbij de toeschouwers kunnen wedden op de uitkomst van het gevecht
     Uit hun ongearticuleerde kreten, hun gesis, viel niets over de ruzie op te maken. Uit zijn werkcel kwam slaperig de toneelschrijver te voorschijn. `Hanengevecht, Dip?'`Aardige vondst, Albert. Maar het beeld klopt niet.[2]
     Een voormalige prinses van Roemenië is in de Amerikaanse staat Oregon verdachte in een zaak die alles behalve prinsessen-achtig is. De 60-jarige Irina Walker wordt verdacht van het organiseren van illegale hanengevechten.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  3.   Weblink bron “'Roemeense prinses organiseerde hanengevecht'” (17-08-2013), NOS