• ha·mei
enkelvoud meervoud
naamwoord hamei hameien
verkleinwoord - -

de hameiv / m

  1. (bouwkunde) hekwerk waarmee een doorgang kan worden afgesloten
      Een uur later achtte Aurora het geraden de houten zijbruggen te laten afbreken en de voorbrug op te halen. De zware slagboomen werden voor de poort geschoven, balken en met zand gevulde vaten daartegen gestapeld en de hamei neergelaten.[3]
  2. (bouwkunde) draagconstructie in de vorm van een juk of poort waarop de broekbalk met het contragewicht van een val- of ophaalbrug draait
     De ophaalbrug (tegenover P. Venemakade 85) is een goed voorbeeld van een Veenkoloniale ophaalbrug of ‘klap’ met houten portaal en hamei uit omstreeks 1875.[4]
  3. (heraldiek) gestileerd hek in de vorm van drie horizontale balken die de zijranden van het schild niet raken
     In België voert de familie de Crane een kraanvogel, Lanchals een zwaan, Kannekens 5 lampetkannen, Horenbeke een hoorn, de la Hamaide een hamei, de Draeck een gevleugelden draak.[5]
18 % van de Nederlanders;
16 % van de Vlamingen.[6]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. hamei op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron “Sturmfels.” (1889), Bureau Nieuws van den Dag, Amsterdam, p. 21
  4.   Weblink bron
    Ronald Stenvert e.a.
    “Monumenten in Nederland. Groningen.” (1998), Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist / Waanders Uitgevers, Zwolle, ISBN 9040092583, p. 147
  5.   Weblink bron
    J. ter Gouw
    Wapens en wapenlegenden in: Dietsche Warande., jrg. 5. nr. 4 (april 1860), C.L. van Langenhuysen, Amsterdam, p. 447
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be