• half·vol·was·sen
stellend
onverbogen halfvolwassen
verbogen
partitief halfvolwassens

halfvolwassen [1]

  1. van iets dat het nog niet helemaal volgroeid of ontwikkeld is
     112 halfvolwassen varkens zijn donderdagavond laat om het leven gekomen bij een stallingbrand in Adegem. . Het vuur was snel onder controle maar de dieren stikten in de rook. In Meigem brak donderdagnacht omstreeks 1.15 uur brand uit in de stallingen van het landbouwbedrijf van de familie Michel Haelvoet en Christianne De Zutter in de Pastoriestraat 36. Door de alertheid van een buurman kon het gezin gewekt worden en kon de brandweer een handje toesteken bij het redden van de dieren in de stal. De schade bleef al bij al beperkt.[2]
  2. (figuurlijk) van iets dat het minder volgroeid is dan men zou mogen verwachten
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    John DE VLIEGER en Stef VAN CANNEYT
    “Varkens komen om in brand” (1 maart 2003 om 00:00), De Standaard