halal
- ha·lal
- Leenwoord uit het Arabisch, in de betekenis van ‘rein volgens de islamitische spijswetten (van vlees)’ voor het eerst aangetroffen in 1989 [1]
- [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | halal | halaller | halalst |
verbogen | halalle | halallere | halalste |
partitief | halals | halallers | - |
halal
- (religie) voor moslims toegestaan
- Je kunt nu eenmaal niet iets halals bereiken door haram te doen.
- alle kippen in Nederland halal geslacht [3]
- Het woord halal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "halal" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "halal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ halal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ the post
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be