hachelen
- ha·che·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
hachelen |
hachelde |
gehacheld |
zwak -d | volledig |
hachelen
- de bout hachelen
- naar de duivel lopen (uitwerpselen eten ??)
- Het woord 'hachelen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.