kanen
- ka·nen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kanen |
kaande |
gekaand |
zwak -d | volledig |
kanen
- inergatief (Jiddisch-Hebreeuws) (informeel) eten, met smaak eten, smullen (misschien wel van een kaan)
- schimmelen, muf worden
de kanen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord kaan
- Het woord kanen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kanen" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
40 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "kanen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Zie Wikipedia voor meer informatie.