bikken
- bik·ken
- In de betekenis van ‘hakken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1401 [1]
- In de betekenis van ‘eten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1617 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bikken |
bikte |
gebikt |
zwak -t | volledig |
bikken
- overgankelijk met moeite ervan af schrapen of hakken. [2]
- Ik moest bikken om het ijs van mijn voorruit te krijgen.
- inergatief (informeel) het nuttigen van voedsel. [3]
- Heb je ook iets te bikken?
- Ik wil graag eerst wat bikken.
- [2] eten
2. het nuttigen van voedsel
- Het woord bikken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bikken" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ 1,0 1,1 "bikken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ (hakken) bikken op website: Etymologiebank.nl
- ↑ (eten) bikken op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be