habitueel
- ha·bi·tu·eel
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | habitueel | habitueler | habitueelst |
verbogen | habituele | habituelere | habitueelste |
partitief | habitueels | habituelers | - |
habitueel [1]
- (medisch) uit gewoonte
1. uit gewoonte
- Het woord habitueel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "habitueel" herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be