de haarwortel
 
haar wortels van een plant
  • haar·wor·tel
enkelvoud meervoud
naamwoord haarwortel haarwortels
verkleinwoord haarworteltje haarworteltjes

de haarwortelm

  1. het begin van een haar in de huid
    • De zon, die recht op het balkon scheen waar we zaten, had nog zo'n kracht dat het zweet langs mijn voorhoofd liep, helemaal vanuit mijn haarwortels, hoewel het allang avond was, en het licht was zo scherp dat ik overwoog om naar binnen te gaan en mijn zonnebril te halen. [2] 
  2. de dunste wortels van een plant
    • Bosch bereidde de verhuizing van de sequoia - „qua uitstraling een soort oerboom” - anderhalf jaar voor. „We hebben eerst de wortels rondom doorgestoken, zodat we een oppervlakkige groei met veel fijne haarwortels konden veroorzaken. Daardoor zou hij zich na de verhuizing beter in nieuwe grond kunnen hechten.”[3]  
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Karl Ove Knausgard Vrouw ISBN 978-90-445-3227-2 2015 pagina 340
  3. NRC Kester Freriks 2 maart 2017