Nederlands

 
1. Dameskapsel uit 1948 met donkerblauw haarlint.
Uitspraak
Woordafbreking
  • haar·lint
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord haarlint haarlinten
verkleinwoord haarlintje haarlintjes

Zelfstandig naamwoord

het haarlinto

  1. dunne strook van textiel om een kapsel bij elkaar te binden en te versieren
    • Als eerste toverde Pol uit een Champagne-emmer een haarlint van Angelica tevoorschijn. Toen ze verbijsterd naar haar lokken tastte, bleken die bij elkaar te worden gehouden met de bretels van de heer Venens. [2]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen