haardijzer
- Geluid: haardijzer (hulp, bestand)
- haard·ij·zer
- samenstelling van haard zn en ijzer zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | haardijzer | haardijzers |
verkleinwoord |
- pook waarmee men een vuur kan oprakelen
- ▸ Op haar tenen sloop ze op mijn bed toe, met in haar hand een gloeiend haardijzer.[2]
- ijzer dat een houtvuur omgeeft om de omgeving tegen vonken te beschermen
- Het woord haardijzer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Victoria Holt“De Engelse gouvernante” (1981), Saga, ISBN 9788726484823