Gummiknuppel
  • gum·mi·knup·pel
enkelvoud meervoud
naamwoord gummiknuppel gummiknuppels
verkleinwoord gummiknuppeltje gummiknuppeltjes

de gummiknuppelm

  1. een handwapen van hard rubber, veelal gebruikt door de politie bij oproer e.d.
    • De Occupy-aanhangers kregen opeens slaag met de gummiknuppel. 
    • De oude man kwam moeizam overeind op zijn brits, toen de politiesergeant, een grote, forse, jonge Chinees in kakishort, om zijn middel een glimmende, zwartlederen riem, waaraan een gummiknuppel hing, de cel openmaakte. (Aster Berkhof, De Chinese jonk)