grootopperhoofd
- groot·op·per·hoofd
- samenstelling van groot bn en opperhoofd zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | grootopperhoofd | grootopperhoofden |
verkleinwoord |
het grootopperhoofd o
- (Suriname) hoofd van een gemeenschap van zwarten die uit slavernij zijn gevlucht naar het oerwoud en hun nazaten
- ▸ Wel zei hij dat met de ondertekening gehoor gegeven aan het verzoek van het grootopperhoofd van de Saramacaners, één van de leiders van de bevolking in het binnenland. "Gramman Aboikoni heeft gezegd dat Bouterse en Brunswijk het binnenland kapot hebben gemaakt. Misschien is het nu tijd dat ze het samen weer opbouwen. Zijn zegen hebben ze."[1]
- Het woord grootopperhoofd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron “Bouterse en Brunswijk gaan samenwerken” (Donderdag 3 juni 2010, 21:17), NOS