grootbek
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- groot·bek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | grootbek | grootbekken |
verkleinwoord | grootbekje | grootbekjes |
Zelfstandig naamwoord
- (pejoratief) iemand die luidruchtig van zich laat horen, iemand met een grote mond
- iemand die speeksel uitademt bij het spreken; iemand die spreekt met consumptie
- (vogels) vogel met een grote snavel; toekan
- soort vis
Gangbaarheid
- Het woord 'grootbek' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "grootbek" herkend door:
57 % | van de Nederlanders; |
61 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ grootbek op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be