• grok·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
grokken
grokte
gegrokt
zwak -t volledig

[A] grokken

  1. "volledig begrijpen" of, meer formeel, "intuïtief begrijpen"
     Als je iets grokt dan kun je het intuïtief, moeiteloos en onbeperkt bevatten. Als je iets grokt, dan gaat het een deel van je uitmaken en jij wordt zelf deel van dat iets, zonder moeizame Aardse pogingen tot kennisvergaring.[1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
grokken
grokte
gegrokt
zwak -t volledig

[B] grokken

  1. (drinken) grog drinken
     Zij roken en grokken en kletsen er maar lustig op los en nog nooit heeft een sneeuw- of modderspatje de virginale reinheid van hun prachtpakken geschonden.[2]

de [B] grokkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord grok
      Maar zoo konden ook de heetste grokken geen zweem van feestelijkheid meer aan hun samenzijn verleenen.[3]
  1.   Weblink bron
    Jarett Kobek (vert. Thijs van Nimwegen & Anne Roetman
    “Ik haat het internet” (2016), Xander Uitgevers BV, Amsterdam, ISBN 9789401606257, hfst. 7
  2.   Weblink bron “Verzameld werk. Deel 6. : Wintervisioenen uit Engadin” (1980), Manteau, Brussel, ISBN 90 223 0457 4, p. 695
  3.   Weblink bron
    J. van Oudshoorn,
    “Pinksteren.” (1929), V. Holkema en Warendorf's U.M., Amsterdam, p. 89