Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • groei·snel·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord groeisnelheid groeisnelheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de groeisnelheidv

  1. de snelheid waarin iets in aantal of omvang toeneemt
     Het Beter Leven keurmerk van de Dierenbescherming houdt onder meer in dat de groeisnelheid van kippen lager is. "Het is goed voor de gezondheid van kippen als ze minder snel groeien. Ook krijgt de kip meer ruimte en een overdekte buitenuitloop", zegt Hilhorst. Veel horecabedrijven, groothandels, poeliers en slagerijen verkopen nog wel plofkippen.[2]
     De analyse van het RIVM gaat daardoor nu terug naar ongeveer 16 maart. "Op 16 maart zien we het reproductiegetal onder de 1 komen", constateert Wallinga. Daarmee bedoelt hij dat een besmet persoon vanaf die datum gemiddeld nog maar één ander persoon besmet. Eerder was dat nog bijna twee. Wel is die daling wat later gekomen dan hij had voorspeld. "De groeisnelheid wordt minder, maar is nog wel hoger dan we dachten", aldus de modelleur.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Boni stopt als laatste grote supermarktketen met verkoop van plofkip” (Woensdag 11 augustus 2021, 03:39), NOS
  3.   Weblink bron “RIVM somberder dan vorige week: zorgen om IC-capaciteit, wel positief over Brabant” (Zondag 29 maart 2020, 18:03), NOS