• gri·se
Naar frequentie 8131

grise, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van gris
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
grise
griser
grisede
griset
volledig

grise

  1. (figuurlijk) bevuilen, onzindelijk zijn, rotzooien, wildplassen


  • gri·se
Naar frequentie 16248
vervoeging
onbepaalde wijs grise grise
tegenwoordige tijd griser griser
verleden tijd grisa
griset
griste
voltooid
deelwoord
grisa
griset
grist
onvoltooid
deelwoord
grisende grisende
lijdende vorm grises grises
gebiedende wijs gris gris
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak Klasse 2 zwak
opmerking optioneel optioneel

grise

  1. onovergankelijk (van een zeug) biggen, biggen werpen
  2. onovergankelijk, (figuurlijk) besmeren, besmeuren, bevuilen


  • gri·se

grise, m /v / o

  1. bepaalde vorm enkelvoud van de stellende trap van gris

grise, mv

  1. onbepaalde en bepaalde vorm meervoud van de stellende trap van gris
vervoeging
onbepaalde wijs grise
grisa
tegenwoordige tijd grisar
verleden tijd grisa
voltooid
deelwoord
grisa
onvoltooid
deelwoord
grisande
lijdende vorm grisast
gebiedende wijs gris
grisa
grise
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking

grise

  1. onovergankelijk (van een zeug) biggen, biggen werpen
  2. onovergankelijk, (figuurlijk) besmeren, besmeuren, bevuilen