grise
- gri·se
Naar frequentie | 8131 |
---|
grise, mv
- onbepaalde vorm nominatief meervoud van gris
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
grise |
griser |
grisede |
griset |
volledig |
grise
- (figuurlijk) bevuilen, onzindelijk zijn, rotzooien, wildplassen
- grise in: Det Danske Sprog- og LitteraturselskabDen Dankse Ordbog op website:ordnet.dk
- gri·se
Naar frequentie | 16248 |
---|
vervoeging | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs | grise | grise |
tegenwoordige tijd | griser | griser |
verleden tijd | grisa griset |
griste |
voltooid deelwoord |
grisa griset |
grist |
onvoltooid deelwoord |
grisende | grisende |
lijdende vorm | grises | grises |
gebiedende wijs | gris | gris |
vervoegingsklasse | Klasse 1 zwak | Klasse 2 zwak |
opmerking | optioneel | optioneel |
grise
- onovergankelijk (van een zeug) biggen, biggen werpen
- onovergankelijk, (figuurlijk) besmeren, besmeuren, bevuilen
- gri·se
- bepaalde vorm enkelvoud van de stellende trap van gris
grise, mv
- onbepaalde en bepaalde vorm meervoud van de stellende trap van gris
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | grise grisa |
tegenwoordige tijd | grisar |
verleden tijd | grisa |
voltooid deelwoord |
grisa |
onvoltooid deelwoord |
grisande |
lijdende vorm | grisast |
gebiedende wijs | gris grisa grise |
vervoegingsklasse | Klasse 1 zwak |
opmerking |
grise
- onovergankelijk (van een zeug) biggen, biggen werpen
- onovergankelijk, (figuurlijk) besmeren, besmeuren, bevuilen