naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
rotzooien
gerotzooi


  • rot·zooi·en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rotzooien
rotzooide
gerotzooid
zwak -d volledig

rotzooien

  1. inergatief (pejoratief) ergens een grote rommel van maken
    • Sommige mensen komen hier alleen maar om te rotzooien. 
     Boy ontkende vrijdag op de radio dat hij degene was die het ijsblokje had gegooid, maar gaf toe dat hij wel had lopen rotzooien.[2]
  2. inergatief (seksualiteit) (pejoratief) ongepast beoefenen van het liefdesspel
     Opnieuw zorgt een seksfilmpje van een politica in België voor commotie. Op de video is te zien hoe de Hoeilaartse bestuurster Els Uytterhoeven half ontkleed in het gemeentehuis staat te rotzooien met een man. Uytterhoeven is getrouwd en de man in het filmpje is niet haar echtgenote.[3]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Lange Frans opnieuw in aanvaring met fan” (31 maart 2006) op nu.nl  
  3.   Weblink bron “Weer ophef om seksfilmpje Belgische politica” (8 augustus 2013) op nu.nl  
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be