grietje
- griet·je
- [1] afgeleid van griet zn met het achtervoegsel -je
- [2] eponiem dat verwijst naar Grietje van Dijk, een vrouw die volgens de overlevering op het schip Den Eik als kruisraasgast zou hebben gewerkt [1] [2]
[2] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | - | - |
verkleinwoord | grietje | grietjes |
het grietje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord griet
- (scheepvaart) bepaald zeil op een zeilschip: bramzeil van de bezaansmast
- [2] bovenkruiszeil
- Het woord grietje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "grietje" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ grietje op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be