grenswachter
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- grens·wach·ter
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van grens en wachter [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | grenswachter | grenswachters |
verkleinwoord | grenswachtertje | grenswachtertjes |
Zelfstandig naamwoord
de grenswachter m
- (beroep) bewaker van de landsgrens
- Sinds het verdrag van Schengen is er weinig behoefte meer aan grenswachters
- douanier
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord grenswachter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.