• grens·ves·ting
enkelvoud meervoud
naamwoord grensvesting grensvestingen
verkleinwoord grensvestinkje grensvestinkjes

de grensvestingv [1]

  1. (militair) (bouwkunde) een burcht, kasteel, versterking of vesting aan de grens van een gebied of land
     Lubonski's kasteel in Gorka stond op de uiterste noordgrens van de Oostenrijkse territoria, zodat zijn bezittingen in Bukowo een soort grensvesting vormden en hij stelde met genoegen vast dat voor Zamosc hetzelfde gold: 'Wij bezetten de sleutelposities voor de noordelijke veiligheid.[2]
     ' `Maar in een grensvesting als deze hoor ik tromgeroffel.[2]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. 2,0 2,1 “Polen : roman over de strijd van het Poolse volk door de eeuwen heen” (1984), Van Holkema & Warendorf  , ISBN 9026978073