grazig
- gra·zig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | grazig | graziger | grazigst |
verbogen | grazige | grazigere | grazigste |
partitief | grazigs | grazigers | - |
grazig
- welig met gras begroeid, zodat koeien er kunnen grazen en veel melk kunnen geven
- TTIP zal ook ingrijpen in het landschap. Krimp van de rundvleesproductie zal leiden tot minder grazige weiden met vleeskoeien in Ierland, Engeland en Frankrijk. In plaats daarvan zullen enorme veestallen worden gebouwd, vooral in Midden- en Oost-Europa. [2]
- Het woord grazig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "grazig" herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
66 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ grazig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ NRC 9 september 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be