Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • graai·er
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord graaier graaiers
verkleinwoord graaiertje graaiertjes

Zelfstandig naamwoord

de graaierm

  1. iemand die door middel van al dan niet legale inkomsten zichzelf verrijkt
    • De bankier is een amorele graaier die het contact met de werkelijkheid heeft verloren.[1] 
Synoniemen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen