gortig
- gor·tig
- In de betekenis van ‘erg, grof’ voor het eerst aangetroffen in 1784 [1]
- afgeleid van gort (waarmee in dit geval verwezen werd naar een ziekte bij varkens die gepaard ging met gortvormige blaasjes) met het achtervoegsel -ig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | gortig | gortiger | gortigst |
verbogen | gortige | gortigere | gortigste |
partitief | gortigs | gortigers | - |
gortig [2]
- (voeding) scherp smakend en daardoor (vaak) niet lekker
- ▸ En als deze gepeperde soep je iets te gortig wordt, maakt ze koekjes van amandelspijs om het af te blussen.[3]
- (figuurlijk) grof, cru, grensoverschrijdend, onaangenaam
- Het maken van al te gortige opmerkingen over zijn collega's zorgde ervoor dat de directeur ontslagen werd.
- Dat is [al] te gortig
Dat gaat te ver
- Het [al] te gortig maken
Het al te grof maken, over de schreef gaan (vgl. Het al te bont maken)
- Het woord gortig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gortig" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "gortig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Chinese Tayersoep met gerookte kip”, BinnensteBuiten
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be