• go·jims
  • [1] gestapeld meervoud van gojim met de meervoudsuitgang -s, doordat "gojim" niet als meervoud van "goj" werd herkend
  • [2] afgeleid van gojim met het achtervoegsel -s

de gojimsmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord gojim
    • Van de gojims hebben ze niet alleen vitamine J gekregen, maar ook levensmiddelen, kleren, zloty's. [1]
stellend
onverbogen gojims
verbogen gojimse

gojims

  1. van niet-joden
26 % van de Nederlanders;
14 % van de Vlamingen.[2]