• gno·mon
  • misschien via Frans, maar vermoedelijk direct van Latijn (Erasmus gebruikt het in meerdere Latijnse teksten), dat weer teruggaat op Oudgrieks γνώμων (gnómoon) "wijzer, zonnewijzer" in de betekenis "zonnewijzer" aangetroffen vanaf 1655 (zie vindplaats hieronder) [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord gnomon gnomons
verkleinwoord - -

de gnomonm

  1. instrument dat informatie geeft over de zonnestand door de schaduw die een rechtopstaande staaf op een schaalindeling werpt, bijvoorbeeld om vast te stellen hoe laat het is
    • De geheime bergplaats zou zich volgens het boek onder een magische roodkoperen lijn in de vloer van het kerkgebouw bevinden. Die koperen lijn is echt te vinden op de Parijse kerkvloer. Hij is onderdeel van een astronomisch instrument uit de 18de eeuw, een gnomon, een 'zonne-stand wijzer' waarmee aan de hand van de zonnestand precies uitgerekend kan worden wanneer Pasen valt. [2]
    • Vergeefs ghy voor u Huys een Sonne-wijser stelt;
      Want gaapt maar, en men stracx aan uwe Tanden telt
      De Uyren van den Dach. De Son dat wijst gewis:
      En uwen langen Neus den besten Gnomon is.
       [3]
  2. (meetkunde) figuur die ontstaat als van een parallellogram op één hoekpunt een kleiner parallellogram met dezelfde vorm wordt weggehaald.
    • Om een paar kleinigheden te noemen, er is een mooi bewijs uit de pythagorische school voor de onderlinge onmeetbaarheid van zijde en diagonaal van een zuiver vierkant, voor schooljongens zeer geschikt naar het lijkt, en ook schijnt er voor schooljongens wel wat te halen uit het begrip gnomon, waarop Dr. Naber met zooveel nadruk wees. [4]
  3. (wiskunde) oneven getal dat het verschil is tussen twee opeenvolgende kwadraten
    • De berekening is karakteristiek voor de geometrische algebra (…): het verschil van twee kwadraten (meetkundig voorgesteld als vierkanten) geeft altijd een gnomon, (…) en zo’n gnomon kan door verplaatsing van een van de beide samenstellende rechthoeken getransformeerd worden tot een rechthoek met dezelfde oppervlakte, hetgeen neerkomt op de meetkundige vertaling van de identiteit: a2 − b2 = (a − b) · (a + b). [5]
8 % van de Nederlanders;
16 % van de Vlamingen.[6]