• glos·sa·ri·um
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘verklarende woordenlijst’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • afgeleid van het Latijnse glōssa (verklarende aantekening bij een woord) met het achtervoegsel -arium [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord glossarium glossaria
verkleinwoord glossariumpje glossariumpjes

het glossariumo

  1. verklarende woordenlijst: glossarium van de rechtsgeleerdheid, glossarium van het internet
58 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[3]