Nederlands

 
man met gleufhoed
Uitspraak
Woordafbreking
  • gleuf·hoed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gleufhoed gleufhoeden
verkleinwoord gleufhoedje gleufhoedjes

Zelfstandig naamwoord

de gleufhoedm

  1. (hoofddeksel) een bol hoofddeksel waarvan het bolle deel ingedeukt is
    • Dit zou wel eens daadwerkelijk topcrimineel Raymond 'Red' Reddington uit de hitserie kunnen zijn, compleet met gleufhoed. En die gedachte wil door zijn indrukwekkende lage stemgeluid en alwetende strenge blik maar niet verdwijnen. [1] 
    • Het was het slot van een uitgebreide tournee langs steevast uitverkochte (voetbal)stadions. Op ieder concert genoten tientallen look-a-likes: gleufhoed, zonnebril, oorbel en haar in de nek. [2] 
    • Het effect van de projectie was verbluffend: daar leek hij echt te staan. Zwartleren jack, plukkend aan de jaspanden, gleufhoed op het hoofd en de microfoonstandaard stevig omklemd. [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen