Nederlands

gipsvlucht
Uitspraak
Woordafbreking
  • gips·vlucht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gipsvlucht gipsvluchten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de gipsvluchtv / m

  1. (toerisme) (medisch) een vlucht van een vliegtuig speciaal voor wintersportbeoefenaars die botbreuken hebben opgelopen (en daarom een gipsverband hebben)
    • Terugkeren van een skivakantie met een gipsvlucht leek me al geen pretje, maar terugkeren van de Spelen met de losersvlucht lijkt mij een vernedering die nooit mag worden herhaald. Wie geselecteerd wordt voor de Olympische Spelen behoort tot de beste sporters van het land. Dat lukt alleen als je daar jarenlang hard voor hebt getraind - en er dus veel voor hebt gelaten. Dat is geen garantie voor een medaille, wereldwijd kunnen er nu eenmaal sporters zijn die nog beter zijn dan jij.[2] 
    • De ANWB heeft tot en met vandaag 658 gewonde Nederlandse wintersporters geholpen. Het merendeel is met een gipsvlucht terug naar Nederland gebracht, zei een woordvoerder van de bond donderdag.[3]  
Verwante begrippen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. gipsvlucht op website: Etymologiebank.nl
  2. NRC Ewoud Sanders 24 augustus 2016
  3. Volkskrant 20 februari 2014