gilet
- gi·let
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gilet | gilets |
verkleinwoord | giletje | giletjes |
het gilet o
- (kleding) mouwloos vest, gedragen als onderdeel van een driedelig herenkostuum onder het jasje, als onderdeel van de werkkleding van obers, door mannen in cowboyfilms of als vrijtijdskleding door mannen en vrouwen
- In sommige dingen was hij een beetje ouderwets: hij had meestal een vest aan, een gilet, en daar zat een heel ouderwets horloge aan vast met een ketting; nu ziet ge dat niet meer, maar hij droeg die nog. [2]
- Het woord gilet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gilet" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Decorte, L."Louis Paul Boon bij Moritoen. Moritoen bij Louis Paul Boon" in: Maatstaf. jrg. 28 nr. 5/6 (mei/juni 1980) Arbeiderspers, Amsterdam; p. 181; geraadpleegd 2018-11-18
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
gilet | le gilet | gilets | les gilets |
gilet m
- Van het Nederlandse gilet.
enkelvoud of impliciet meervoud |
expliciet meervoud |
---|---|
gilet | giletnan |
gilet
- Schrijfwijze op Bonaire en Curaçao: zjilèt.