Een rood gilet aan een hangertje.
  • gi·let
enkelvoud meervoud
naamwoord gilet gilets
verkleinwoord giletje giletjes

het gileto

  1. (kleding) mouwloos vest, gedragen als onderdeel van een driedelig herenkostuum onder het jasje, als onderdeel van de werkkleding van obers, door mannen in cowboyfilms of als vrijtijdskleding door mannen en vrouwen
    • In sommige dingen was hij een beetje ouderwets: hij had meestal een vest aan, een gilet, en daar zat een heel ouderwets horloge aan vast met een ketting; nu ziet ge dat niet meer, maar hij droeg die nog. [2]
88 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[3]


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  gilet     le gilet     gilets     les gilets  

gilet m

  1. (kleding), gilet, vest
  2. (kleding) borstrok


  • Van het Nederlandse gilet.
enkelvoud of
impliciet meervoud
expliciet meervoud
  gilet     giletnan  

gilet

  1. (kleding) vest
  • Schrijfwijze op Bonaire en Curaçao: zjilèt.