gil
- gil
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gil | gillen |
verkleinwoord | gilletje | gilletjes |
de gil m
- een harde schelle ongearticuleerde uitroep
- Door haar schrik uitte zij een harde gil.
1. een harde schelle ongearticuleerde uitroep
vervoeging van |
---|
gillen |
gil
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gillen
- Ik gil.
- gebiedende wijs van gillen
- Gil!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gillen
- Gil je?
- Het woord gil staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gil" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be