gewone otterschelp

 
  • (IPA in voorbereiding)
  • ge·wo·ne ot·ter·schelp
enkelvoud meervoud
naamwoord gewone otterschelp gewone otterschelpen
verkleinwoord gewoon otterschelpje gewone otterschelpjes

de gewone otterschelpv / m

  1. (tweekleppigen) Lutraria lutraria   een nogal dunschalige schelp. De vorm is langwerpig en de schelp is vrij plat. De kleppen gapen langs beide uiteinden. De boven- en onderrand lopen parallel. De top ligt iets naast het midden. De buitenkant is bijna glad met een sculptuur van fijne groeilijnen, maar kan iets verweerd zijn. In tegenstelling tot wat bij Lutraria angustior en Lutraria oblonga het geval is, vallen de onderkant van de mantellijn en de onderkant van de mantelbocht nergens samen. Het slot is heterodont met opvallend grote driehoekige ligamentholtes (inwendige slotband). De cardinale tanden zijn gevorkt. Laterale tanden zijn onduidelijk (1 in rechter- en 2 in linkerklep). Er is ook een zeer korte uitwendige slotband