gevaarte
- ge·vaar·te
- In de betekenis van ‘kolos’ voor het eerst aangetroffen in 1626 [1]
- afgeleid van vaart met het voorvoegsel ge- en met het achtervoegsel -e [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gevaarte | gevaarten gevaartes |
verkleinwoord | gevaartetje | gevaartetjes |
het gevaarte o
- een ding met een gigantische omvang en gewicht
- De zes silo's worden over het water verhuisd. De gevaarten wegen 28000 kilo per stuk en zijn 23 meter hoog.
- De zendmast, een gevaarte van 250 ton, knapte af als een lucifershoutje.
- Kijkend naar de dansende bomen zag hij, dat er achter de rij bomen een groot stenen gevaarte op hen af kwam. [3]
- Het woord gevaarte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gevaarte" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "gevaarte" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ gevaarte op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Herzen, FrankDe zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 100
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be