kolos
- ko·los
- van Latijn Colossus, de Kolossus van Rhodos, een van zeven klassieke wereldwonderen; in de betekenis van ‘lichaam of zaak van grote afmetingen’ voor het eerst aangetroffen in 1597 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kolos | kolossen |
verkleinwoord | kolosje | kolosjes |
de kolos m
- iets heel groots
- Het woord kolos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kolos" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "kolos" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be