• geut
enkelvoud meervoud
naamwoord geut geuten
verkleinwoord geutje geutjes

de geutv / m

  1. een niet al te goed afgemeten hoeveelheid vloeistof, meestal snel geschonken uit een fles of kan
     rode ui saus: pel de uien en snij grof. Stoof de ui glazig in olijfolie op een zacht vuur. Kruid met peper van de molen en zeezout. Mix de gestoofde ui samen met een scheut olie en geut azijn tot een frisse gladde saus. Verdeel deze over de borden.[3]
  2. geul, sloot, sleuf, goot, gietgeut
22 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[4]
  1. geut op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “Recept: gepaneerde dikke asperges” (28 apr. 2018), De Telegraaf
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be