geteem
- ge·teem
- naamwoord van handeling van temen met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geteem | |
verkleinwoord |
het geteem o
- schijnheilig gezeur
- ▸ De Indonesiërs betalen zelfs 85 miljoen meer aan de Duitsers. En dat niet alleen: de relatie tussen Nederland en Indonesië is door het morele geteem weer ernstig verslechterd.[2]
- ▸ Maar dat geteem om een tamelijk duur sprookje... Zo kinderachtig ook, met hermelijnen mantels en iemand die iets roept, en dragers van grote boeken.[3]
- Het woord geteem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geteem" herkend door:
46 % | van de Nederlanders; |
27 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Een tank is een wapen, en geen dure bloempot” (3 juli 2012), Het Parool
- ↑ Weblink bron “Een duur sprookje. Kinderachtig ook, met die mantels en boekdragers” (1 mei 2013), Het Parool
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be