• ge·sta·mel
enkelvoud meervoud
naamwoord gestamel
verkleinwoord

het gestamelo

  1. aanhoudend moeilijk en langzaam praten vaak een teken van verlegenheid
    • De gewezen Dichter des Vaderlands Gerrit Komrij liet eveneens weten wat hij van Oosterhuis’ werk vind. „Bij hem kan men waarlijk spreken van een ”vertrossing” van de poëzie. (...) De techniek van zijn gedichten bestaat heel handig uit het herhalen van de voorgekauwde loopjes en vondsten uit andermans werk. (...) Het is het geraaskal, het gestamel, dat ware poëzie moet suggereren.” [2] 
    • Ik voelde recalcitrantie opwellen, boosheid hoofdwaarts stijgen, protest opborrelen. "Wie geeft u het recht? Wie of wat bent u eigenlijk?"' Maar tot verder gestamel kwam ik niet. [3] 
97 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]