• ge·hak·kel
enkelvoud meervoud
naamwoord gehakkel
verkleinwoord

het gehakkelo

  1. het niet vloeiend spreken
    • Tweede kans, tweede keer gehakkel. Opnieuw verliep de eedaflegging van de Amerikaanse president Barack Obama niet vlekkeloos. Bij het woordje 'States' aarzelde Obama. [2] 
    • De echte Barbie heeft vandaag gereageerd op het filmpje. Letterlijk stelt ze: "Haha geweldig! Oh ja, dat gehakkel dat ik niet uit me woorden ken kome helemaal geweldig zoals Chantal dat doet en Carlo ook top gedaan we legge plat hier hahaha." [3] 
    • Jaaaaa, er gaan weer boeren op zoek naar die ene ware. En wij mogen als kijker op de eerste rang zitten bij het geschutter, gehakkel, gebloos en hopelijk ook die eerste zoen. [4] 
94 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[5]