• ge·ruis·loos
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen geruisloos geruislozer geruisloost
verbogen geruisloze geruislozere geruislooste
partitief geruisloos geruislozers -

geruisloos

  1. zonder geluid te maken, geluidloos
     Zo stil mogelijk ging ik rechtop in mijn slaapzak zitten en probeerde mijn overvolle blaas geruisloos te legen.[1]
  2. zonder veel aandacht te trekken
    • de maffia bleek in staat zijn tegenstanders op geruisloze te laten verdwijnen 
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be