geroffel
- ge·rof·fel
- Naamwoord van handeling van roffelen met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geroffel | |
verkleinwoord |
het geroffel o
- het voortdurend snel herhalend slaan waarbij veel lawaai wordt gemaakt
- De Tweede Kamer heeft woensdag met luid applaus en geroffel Emile Roemer uitgezwaaid als Kamerlid van de SP. Kamervoorzitter Khadija Arib prees de „grote vriendelijke reus” erom dat de SP onder hem het imago van „knorrige tegenpartij” van zich af heeft geschud.[2]
- Begin vorige week woog pessimisme over verdere fiscale maatregelen door de regering Trump zwaar op de dollarkoers. Maar de positieve economische verrassingen en het constante geroffel op de trommel door de Federal Reserve in diens commentaren waren genoeg om de verwachtingen voor een renteverhoging en daarmee steun voor de dollarkoers weer terug te brengen.[3]
1.
- Het woord geroffel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geroffel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf 17 jan. 2018
- ↑ de Telegraaf ENRIQUE DIAZ 03 apr. 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be