• ge·pe·perd
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen gepeperd gepeperder gepeperdst
verbogen gepeperde gepeperdere gepeperdste
partitief gepeperds gepeperders -

gepeperd

  1. met peper erin
    • Deze soep is zeer sterk gepeperd. 
    • Dit is een zeer sterk gepeperde soep. 
    • Ik zou graag iets gepeperds hebben. 
  2. duur
    • Dat is een gepeperde rekening. 
vervoeging van: peperen…
verbogen vorm: gepeperde

gepeperd

  1. voltooid deelwoord van peperen
97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]