Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·ne·zer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord genezer genezers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de genezerm

  1. (beroep) iemand die geen arts is maar wel zegt mensen te kunnen genezen
    • In veel Afrikaanse landen zijn traditionele genezers nog heel belangrijk voor zieke mensen. 
    • Wereldberoemd was Gerard Croiset (1909-1980). Als paranormaal genezer ontving hij in zijn praktijk in Utrecht dagelijks 80 tot 120 mensen met - onverklaarbaar geachte - klachten als verlamming of een neurologische aandoening. Internationale bekendheid verwierf hij als paragnost die werd ingezet bij talloze vermissingen in binnen- en buitenland, begeleid door professor Tenhaeff. [2] 
Synoniemen
Hyponiemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Freek Schravesande 13 januari 2017
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be