Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·tuur·ge·ne·zer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord natuurgenezer natuurgenezers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de natuurgenezerm

  1. (beroep) iemand die geneeswijzen toepast, waarbij patiënten behandeld worden op een wijze die, naar zijn zeggen, een bepaalde notie van 'natuurlijkheid' inhoudt
Verwante begrippen

Gangbaarheid