geneeskracht
- Geluid: geneeskracht (hulp, bestand)
- IPA: / ɣəˈneskrɑxt / (3 lettergrepen)
- ge·nees·kracht
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geneeskracht | geneeskrachten |
verkleinwoord |
- (medisch) vermogen om ziekten te genezen
- ▸ Maar als ze die geneeskracht nu eens niet bezaten? besloot hij, zijn attisch zout uitstrooiend.[2]
- ▸ De aanbieders beweren dat mensen met dat middel kunnen voorkomen dat ze de Mexicaanse griep oplopen. De VWA zegt dat het een levensmiddel is en „daar mag je geen geneeskracht aan toe schrijven”. Colloïdaal zilver is water met erg kleine zilverdeeltjes en wordt soms gebruikt als voedingssupplement.[3]
1. het vermogen om ziekten te genezen
- Het woord geneeskracht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Anna Karenina” (1877), G.A. van Oorschot , ISBN 9789028276062
- ↑ Weblink bron Marthy Rothe“Waarschuwing voor nepmiddel Mexicaanse griep” (11-08-2009), Tubantia