• ge·mak·zuch·ti·ge

gemakzuchtige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van gemakzuchtig
     U bedoelt: de lobbyist schrijf het amendement op een wet die zijn opdrachtgever niet bevalt, en geeft die tekst aan de gemakzuchtige Europarlementariër?[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord gemakzuchtige -
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

het gemakzuchtigeo

  1. houding gericht op het vermijden van inspanning
     Als jongen was hij gemakzuchtig. ‘Ik wilde met zo min mogelijk moeite mijn werk afkrijgen. (…) Dat gemakzuchtige is eruit bij hem, want bij zijn stichting Lighthouse Reports werkt hij aan verhalen waarvoor een lange adem nodig is.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord gemakzuchtige gemakzuchtigen
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

de gemakzuchtigem

  1. (pejoratief) iemand die probeert inspanning te vermijden
     In de gemakzuchtige is ook de machteloze en de moedeloze zichtbaar. De gemakzuchtige laat het er heel gauw bij zitten.[3]
  1.   Weblink bron
    Tijn Sadée
    “‘Wie niet lobbyt verliest hier’” (11 februari 2016) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    Annelies Buit
    “Onderzoeksjournalist Ludo Hekman wil mensen in de knel een stem geven: ‘Ik verbind me met mensen die niet op mij lijken’” (19 november 2021) op nd.nl  
  3.   Weblink bron
    Joanna Kortink
    “Uit de ban van emotie-eten: een nieuwe oplossing bij eet en gewichtsproblemen”, e-book (2013), Kosmos Uitgevers, Utrecht / Antwerpen, ISBN 9789021553009, hfst. 3