gelegenheidsspits
- ge·le·gen·heids·spits
- samenstelling van gelegenheid zn en spits zn met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gelegenheidsspits | gelegenheidsspitsen |
verkleinwoord | gelegenheidsspitsje | gelegenheidsspitsjes |
- (sport) iemand die voor één keer in de voorhoede van een team speelt
- Het woord 'gelegenheidsspits' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.