Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • geld·kas
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord geldkas geldkassen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de geldkasv / m

  1. afsluitbare ruimte waar men veilig geld of andere waarde papieren kan bewaren
    • Vermoedelijk tijdens de nacht van woensdag op donderdag werd ingebroken in het jeugdhuis Akira in Turnhout. De daders geraakten binnen via een openstaand raam. De geldkas werd gestolen. [2] 
  2. (boekhouding) al het geld dat men bezit
    • De Belastingdienst komt ondernemers in de geplaagde tuinbouwsector nu tegemoet, zo meldt persbureau Novum. Voorlopige belastingaanslagen kunnen op verzoek worden verlaagd. De fiscus belooft verder teruggaven versneld te behandelen. Tot slot biedt de belastingdienst aan uitstel van betaling te verlenen of een betalingsregeling te treffen indien dat nodig is. Met deze regelingen kunnen ondernemers de ruimte in hun geldkas tijdelijk vergroten. [3] 
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen