geldeloos
- gel·de·loos
stellend | |
---|---|
onverbogen | geldeloos |
verbogen | geldeloze |
partitief | geldeloos |
geldeloos
- zonder geld
- Hij was na het betalen van de rekeningen geldeloos.
- Die geldeloos is, zijne vrienden zijn dun
- Het woord 'geldeloos' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.