gehorig
- ge·ho·rig
- afgeleid van gehoor met het achtervoegsel -ig
- Naamwoord van handeling van horen met het voorvoegsel ge- en met het achtervoegsel -ig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | gehorig | gehoriger | gehorigst |
verbogen | gehorige | gehorigere | gehorigste |
partitief | gehorigs | gehorigers | - |
gehorig
- met slechte of niet functioneren geluidsisolatie zo dat je de geluiden uit andere kamers kunt horen
- In het gehorige hotel kon je alle geluiden uit de buurkamers horen.
- Het woord gehorig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gehorig" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be