• ge·ha·mer
enkelvoud meervoud
naamwoord gehamer
verkleinwoord

het gehamero

  1. voortdurend slaan met een hamer op iets
  2. (figuurlijk) voortdurend de aandacht vragen voor iets; voortdurend de nadruk leggen op iets
    • Zo meldde presentator Art Rooijakkers dat kandidaten Taeke Taekema en Airen Mylene een setje waren geworden en kon iedereen nog een keer lachen om Cécile Narinx' afkeuring van de waterschoenen in 'die afschuwelijk piskleur'en het gehamer op etherdiscipline van Ellie Lust. [2] 
    • Het heeft niet mogen baten. Sterker nog, het rapport van Standard & Poor's laat zich lezen als een regelrechte aanklacht tegen het domme, starre, kortzichtige gehamer op begrotingsdiscipline-ongeacht-de-kosten van Rutte 1 en 2 en de landverraders in de oppositie die Rutte daarin hebben gesteund.[3] 
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]